Een superspecialist maakt minder fouten
Stel ik zou over 20 jaar prostaatkanker krijgen. Het kan zijn dat er dan een operatie nodig is om de kanker weg te halen. In dat geval wil ik, zoals elke patiënt, het liefst geopereerd worden door de beste chirurg. Waarschijnlijk is dat een arts die niets anders doet dan mijn soort patiënten opereren. Een artikel van Erik Edelman in de Volkskrant.
Huisarts Steven van de Vijver vraagt zich (O&D, 9 augustus) af hoe zwaar we daarbij moeten laten meewegen dat het vak van chirurg er zo niet leuker op wordt
Iedereen die iets vaak doet, wordt daar beter in. ‘Beter’ betekent over het algemeen sneller, met minder fouten en vaker met een gewenst resultaat. Deze waarheid geldt binnen de zorg net zo goed als daarbuiten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat artsen die dezelfde operatie vaak uitvoeren daar steeds beter in worden. De verschillen tussen hypergespecialiseerde en ‘algemenere’ chirurgen zijn zodanig groot dat we patiënten de hogere risico’s en lagere kansen op succes niet mogen aandoen.
Als ik mij bij mijn lokale ziekenhuis zou laten opereren aan mijn fictieve prostaatkanker zou ik een risico van ongeveer 4,5 procent lopen op ernstige, blijvende incontinentie. Als ik naar een gespecialiseerd centrum zou gaan waar ze niets anders dan prostaatoperaties doen, zou dat risico minder dan 1/10e daarvan zijn. Het risico op impotentie zou minder dan 50% zijn. Het risico op een bloedstolsel, op bloedvergiftiging, op een longembolie: allemaal fors minder.
Hoe is een dergelijk verschil mogelijk? Door standaardisatie en optimalisatie. Het is niet ongewoon dat in deze gespecialiseerde klinieken een chirurg 1.200 keer per jaar dezelfde operatie uitvoert, grofweg 5x per werkdag. We lopen daarmee inderdaad het risico dat het vak voor sommigen minder aantrekkelijk wordt. Aan de andere kant: misschien dat sommigen dit wel heerlijk vinden. Je bent expert in het beter maken van (bepaalde) zieke mensen, verdient daar een goed salaris mee en kunt gewoon om 5 uur naar huis om je kinderen te zien.
Het is begrijpelijk dat de rest wat huiverig is voor standaardisatie en optimalisatie. Maar het is doodzonde als artsen zich met die gedachte afwenden van het meesleutelen aan de zorgmachine. Hun rol daarin is essentieel.
Standaardisatie hoeft zeker niet te beteken dat je jarenlang hetzelfde gaat doen. Het betekent alleen dat er een standaardmanier van werken moet worden vastgelegd die telkens kan worden bijgeschaafd. Elke arts die zich verveelt, kan daar onderzoek naar doen en een bijdrage aan het protocol leveren, zodat de laatste wetenschappelijke kennis door iedereen kan worden toegepast.
Ook verspilling uit processen halen (‘optimalisatie’) heeft een negatieve bijklank gekregen. En misschien is dat niet geheel onterecht. Pogingen tot procesverbetering door bijvoorbeeld managers en consultants verstoren vaak de dagelijkse manier van werken die artsen gewend zijn.
De trajecten beslaan vaak maar een deel van de keten, waardoor resultaten achterblijven bij verwachtingen. En als ten slotte de behaalde resultaten ook nog nauwelijks worden gedeeld met de betrokken werknemers, dan is het gebrek aan vertrouwen in ‘verbeteringen’ goed te verklaren.
Toch is het cruciaal dat zorgprofessionals de moed niet opgeven, maar zich juist betrokken voelen bij procesverbetering. Goed uitgevoerde standaardisatie en optimalisatie leiden tot het mooiste wat er binnen het medische vak bestaat: tijd. De robots die straks de standaardoperaties uitvoeren, geven chirurgen de kans zich te richten op de zeldzame en complexe gevallen, waar hun menselijk inzicht volledig tot zijn recht komt. Daar zou ik erg blij mee zijn, mocht mijn fictieve prostaatkanker een lastig geval blijken.
Daarnaast hoop ik dat tegen die tijd optimalisatie van de patiëntenadministratie betekent dat de zaalarts nog een keertje extra langs kan komen bij me. Want die menselijke interactie blijft de essentie van zorg.
Eric Edelman in Volkskrant 10 augustus 2016, Eric Edelman is arts en doet promotieonderzoek naar operaties.
Bron Volkskrant